zoeken
knop: zoek

Groene uitvaart Bibliotheek

Wijzigingen in de Wet op de lijkbezorging per 1 januari 2010.

plaatje: bulletHieronder volgt een bespreking van die wijzigingen die voor uitvaartverzorgers en nabestaanden van belang (kunnen) zijn. Gekozen is voor grote lijnen, niet voor alle mogelijke juridische details.
Veel te vroeg geborenen
Of bij veel te vroeg geboren kinderen de Wet op de lijkbezorging nu wel of niet van toepassing was, was nog wel eens lastig vast te stellen.
De gewijzigde wet is niet van toepassing op een menselijke vrucht die na een zwangerschap van minder dan 24 weken levenloos ter wereld is gekomen of binnen 24 uur na de geboorte overlijdt. Deze laatste zinsnede is nieuw.
Bij een dergelijk te vroeg geboren kindje mogen de bepalingen van de wet gevolgd worden, maar het hoeft niet. Zo’n kindje mag gecremeerd of begraven worden zonder bijv. een verlof daartoe. Een doktersverklaring moet begraafplaatsen en crematoria voldoende zekerheid hierover geven, zo is nu ook te lezen in het nieuwe art. 11a, maar in de praktijk was dit al gebruik.
Als een dergelijk kind (minder dan 24 weken zwangerschap) langer heeft geleefd dan 24 uur, of als een kind na een zwangerschap van meer dan 24 weken levenloos ter wereld komt, is de Wet op de lijkbezorging wel van toepassing.
Aangifte doen van geboorte staat los van de regeling in de Wet op de lijkbezorging. Van ieder levend geboren kind moet aangifte van geboorte worden gedaan (en daarna van het eventuele overlijden).

Lijkschouw
Inmiddels is in de vernieuwde wet opgenomen dat een lijkschouw ‘zo spoedig mogelijk’ na het overlijden dient plaats te vinden. Dit is een rekbaar begrip, waarvan de rechter de rek moet vaststellen. Er is bewust voor gekozen om geen termijn op te nemen. Aangenomen mag worden dat het in de ochtend schouwen van iemand die de avond daarvoor is overleden, hiermee niet meer is toegestaan. Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.
Volgens de staatssecretaris mag enige basisverzorging van de overledene plaatsvinden voordat er is geschouwd, maar die verzorging mag een goede lijkschouw niet belemmeren. Omdat er niet nader wordt toegelicht wat onder basisverzorging wordt verstaan, blijft onduidelijk wat wel of niet is toegestaan. Terughoudendheid door de overledenenverzorger lijkt geboden als er nog niet is geschouwd. Als er twijfel is aan een natuurlijke dood of als er een vermoeden bestaat van een niet-natuurlijke dood, dan mag de overledene niet vervoerd worden, behalve na toestemming van een officier van justitie. Ook ontleding, conservering begraven of cremeren mag dan alleen met toestemming.
Als er sprake is van een minderjarige (iemand jonger dan 18 jaar) overledene, moet er door de schouwende arts altijd eerst overleg plaatsvinden met de gemeentelijk lijkschouwer voordat een verklaring van (natuurlijk) overlijden mag worden afgegeven. Dit overleg mag telefonisch zijn. Het gaat hier om een van de specifieke bepalingen die zijn vastgesteld als een minderjarige overlijdt. De overige bepalingen treden pas op een later (nog onbekend) tijdstip in werking, vanwege praktische problemen.

Identificatieprocedure
De identificatieprocedure uit art. 8, die door de uitvaartondernemer plaatsvindt, wordt meer in overeenstemming gebracht met datgene dat in de praktijk al gebeurde.
Inde wet is nu opgenomen dat uitvaartverzorgers niet alleen een registratienummer of de kist of het omhulsel moeten aanbrengen, maar ook een formulier met o.a. datzelfde nummer plus een aantal gegevens, zoals de namen en de data van geboorte en overlijden, aan de houder van begraafplaats of crematorium moeten overleggen.
Uitvaartverzorgers doen dus de identificatie van de overledene, daardoor kan bij het crematorium of de begraafplaats in principe worden volstaan met het vergelijken van het nummer op de kist of het omhulsel met het nummer op het registratieformulier.
Als er redenen zijn om aan te nemen dat de gegevens op de kist of het omhulsel of op het document niet juist zijn, vindt zo mogelijk identificatie plaats door middel van twee getuigen die de overledene bij leven hebben gekend.
Als er in zo’n geval echter wel vaststaat om wiens lichaam het gaat, hoeft er niet meteen met getuigen te worden geïdentificeerd. De crematie of begraving mag gewoon doorgaan, als later de administratie maar in orde wordt gemaakt.
Het overtreden van de regels met betrekking tot het registratieformulier en het registratienummer is nu strafbaar gesteld.

Termijn van lijkbezorging
Een voor de praktijk belangrijke wijziging betreft die van de normale maximale termijn van lijkbezorging. Nu moet lijkbezorging uiterlijk plaatsvinden op de vijfde dag na de dag van overlijden (behoudens het vragen van uitstel).
De nieuwe normale maximale termijn van lijkbezorging wordt de zesde werkdag na het overlijden. Deze oprekking van de termijn is bedoeld om nabestaanden (en de samenleving) kosten te besparen, er hoeft immers minder snel uitstel gevraagd te worden, en is door verbeterde koeltechnieken (en thanatopraxie) ook mogelijk. Maar een langere termijn zal aan de andere kant voor nabestaanden ook meer kosten met zich meebrengen, langer een rouwcentrum moeten huren of koeling bij een thuisopbaring e.d.
Wat betekent dit nu in de praktijk?
Volgens de Algemene termijnenwet, die op artikel 16 van toepassing is verklaard, zijn werkdagen geen zaterdagen, zondagen of algemeen erkende feestdagen.
Algemeen erkende feestdagen zijn: Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paasdag, de Christelijke tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de Hemelvaartsdag, de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd (30 april) en de vijfde mei. Goede Vrijdag wordt met een algemeen erkende feestdag gelijk gesteld.
Volgens het Besluit van 27 september 2007 (Staatscourant 2007,194) en dat is gebaseerd op de Algemene termijnenwet, wordt 14 mei 2010 ook met een algemeen erkende feestdag gelijkgesteld.
Omdat er in een termijn van zes werkdagen altijd een weekend valt wordt de feitelijke termijn altijd tenminste acht dagen. Soms vallen er zelfs twee weekenden in, waardoor de feitelijke termijn op tien dagen komt. Bij samenloop met feestdagen als Kerstmis, Pasen of Pinksteren kan de feitelijke termijn nog langer zijn. Dat is een behoorlijke verruiming van de termijn in vergelijking tot de termijn van heden.
Bedacht dient te worden dat een dergelijke lange termijn een mogelijkheid is, maar het is natuurlijk niet verplicht om tot het einde van de termijn te wachten.
De mogelijkheden tot het vragen van uitstel of bespoediging (eerder dan de vereiste 36 uur) zijn onveranderd gebleven.

Lijkbezorging door de Burgemeester
Als niemand de lijkbezorging van iemand op zich neemt, doet de Burgemeester dat. In dat geval wordt begraven of gecremeerd naar keuze, tenzij een wens van de overledene bekend is.
Als het gaat om een niet geïdentificeerde overledene, moet de Burgemeester er voortaan voor zorgen dat ten behoeve van identificatie of opsporing lichaams-materiaal wordt afgenomen. Het kan daarbij gaan om een gebitsstatus, DNA of afdrukken van lichaamsdelen (bijv. vingerafdrukken). Een niet geïdentificeerde overledene moet worden begraven.
Als het graf van een dergelijke niet-geïdentificeerde persoon wordt geruimd, moet de Burgemeester door de begraafplaatshouder worden gewaarschuwd, om alsnog lichaamsmateriaal af te nemen als dit nog niet is gebeurd. De ruiming wordt opgeschort in dat geval, tot de uitslag van de poging tot identificatie bekend is.

Begraven
Voorheen was in de wet alleen het uitsluitend recht op een graf voor bepaalde of onbepaalde tijd geregeld, ook wel huurgraf, koopgraf, eigen graf, of familiegraf genoemd. Deze graven zullen voortaan particuliere graven heten, ter onderscheiding van de algemene graven.
De uitvaartverzorger krijgt van de staatssecretaris de taak toebedeeld om voorlichting te geven over de verschillende typen graven en vooral wat betreft de consequentie van een algemeen graf, namelijk dat dit na de tien jaar verplichte grafrust kan worden geruimd.

Algemeen graf
Algemene graven worden nu voor het eerst in de wet genoemd. Een algemeen graf is een graf waarbij de houder van de begraafplaats bepaalt wie erin worden begraven.
Opgenomen in de wet is de nieuwe verplichting voor de begraafplaatsbeheerder dat de belanghebbende (de opdrachtgever tot begraving) bij een algemeen graf tenminste zes maanden en ten hoogste twaalf maanden voordat de termijn van uitgifte verloopt, wordt gewaarschuwd dat de termijn afloopt en het graf kan worden geruimd. De verplichting bestaat alleen als het adres van de belanghebbende bekend is.
Nabestaanden kunnen in zo’n geval hooguit vragen om herbegraving in een particulier graf, andere opties hebben zij niet. Verlenging van de termijn is niet mogelijk.

Particulier graf
Het uitsluitend recht op een graf kan voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd worden verleend. Was deze termijn (bij eerste uitgifte) minimaal twintig jaar, in de vernieuwde wet is opgenomen dat het voor een termijn van ten minste tien jaar kan worden gevestigd. Begraafplaatsen worden niet verplicht om termijnen van tien jaar aan te bieden.
Verlenging kan plaatsvinden met een willekeurige termijn, maar de begraafplaatshouder mag bepalen dat de periode van verlenging niet korter is dan vijf jaar en niet langer is dan twintig jaar. Tot op heden kon er steeds voor een periode van maximaal 10 jaar verlenging plaatsvinden.
De begraafplaatshouder moet rechthebbenden wiens adres hem bekend is voor het verstrijken van de termijn schriftelijk mededeling doen van het verstrijken van de termijn en van de mogelijkheid tot verlenging (al dan niet onder de beperking dat dit voor minimaal vijf jaar moet en voor maximaal twintig jaar kan).
De begraafplaatshouder hoeft nu niet meer actief op zoek te gaan naar het adres van de rechthebbende.
Als er na de schriftelijke mededeling door de begraafplaatshouder binnen drie maanden geen verlenging is verzocht, moet de begraafplaatshouder het aflopen van de termijn bekend maken bij het graf en bij de ingang van de begraafplaats.
Verder is er een nogal ingewikkelde regeling wat betreft het vervallen van het recht op een particulier graf als de rechthebbende het onderhoud van het graf verwaarloost. Volstaan zal worden met het weergeven van de meest ingrijpende regel.
Als de begraafplaatshouder een schriftelijke mededeling van de kennelijke verwaarlozing van het graf aan de rechthebbende doet, en deze bevestigt de ontvangst daarvan, moet binnen één jaar daarna in het onderhoud worden voorzien. Zo niet, dan vervalt het recht op het particuliere graf.
Als de ontvangst van de schriftelijke mededeling niet wordt bevestigd, is er sprake van een langere termijn voordat het recht op het graf vervalt (tenminste vijf jaar).
De wetgever heeft geprobeerd de scherpe kantjes van deze bepalingen te halen door middel van art. 28 lid 7 (pas na twintig jaar voor nieuw te vestigen graven) en art. 84a, dat het overgangsrecht regelt voor bestaande graven, (niet eerder dan in 2029), maar is daarbij waarschijnlijk onvolledig geweest.
Het lijkt voer voor juristen om te bepalen wat de wetgever daar nu precies heeft bedoeld en welke gevallen nu wel of niet onder de ‘versoepelingen’ vallen.

Opgraving
Bij opgraving blijft de toestemming van de Burgemeester vereist. Deze hoeft echter de regionale inspecteur van de volksgezondheid niet meer te horen. De rol van de regionale inspectie die in de Wet op de lijkbezorging op verschillende punten aanwezig was, is vervallen.
Een opgegraven lijk mag worden gecremeerd, als daarom wordt verzocht door degene die het oorspronkelijke verlof tot begraven heeft aangevraagd. Als er echter binnen een jaar na begraving een dergelijk verzoek wordt gedaan, moet toestemming van de officier van justitie worden gevraagd. Tot nu moest er altijd bij crematie na opgraving, op verzoek van nabestaanden, toestemming aan de officier worden gevraagd.

Nadere regelgeving
De minister mag regels bepalen (bij amvb) met betrekking tot het ruimen van graven, het verwijderen van grafmonumenten en de teraardebestelling van overblijfselen van lijken. Dit zijn nieuwe onderwerpen, naast de al eerder in het Besluit op de lijkbezorging vastgelegde uitwerking van de onderwerpen als de wijze van begraven, de inrichting van het graf (en het per ongeluk vervallen onderwerp; de afstand tussen graven onderling).
De nieuwe onderwerpen zijn in de wet terecht gekomen door een amendement van de SP, die ruimen en de teraardebestelling van overblijfselen van lijken graag zag gebeuren op de manier die het Comité van Waakzaamheid voorstaat. Bij de behandeling in de Tweede Kamer is afgesproken dat de staatssecretaris eerst in overleg zal treden met de Vereniging Nederlandse Gemeenten zodat gemeenten zelf hun maatregelen kunnen nemen. Als dit niet of onvoldoende gebeurt, moet de staatssecretaris vanaf een jaar na de inwerkingtreding van de wet zelf regels maken hiervoor. Wordt dus vervolgd.

Hetgeen op een graf is geplaatst
Grafmonumenten behoorden in eigendom toe aan de eigenaar van de grond, volgens de normale regels van het Burgerlijk wetboek.
In een nieuwe bepaling is nu de uitzondering vastgelegd dat de eigendom van hetgeen op het graf is geplaatst eigendom blijft van de rechthebbende (bij een particulier graf) of de belanghebbende (opdrachtgever, bij een algemeen graf). Deze eigendom duurt totdat mag worden geruimd (bijv. als de rechten op een particulier graf niet worden verlengd of als de periode van grafrust bij een algemeen graf is verstreken). Als het graf juridisch gezien mag worden geruimd, keert de eigendom van het op het graf geplaatste terug naar de eigenaar van de grond.
Er zitten nog veel praktische haken en ogen aan deze bepaling, maar dat voert voor een overzicht als dit te ver.

Crematie
Overal in de wet waar sprake was van ‘verbranding’ wordt dit vervangen door het in het spraakgebruik ingeburgerde ‘crematie’.
Er hoeven door de houder van een crematorium op de asbus minder gegevens te worden aangebracht.
De asbus, kan na een verblijf van minimaal een maand bij het crematorium, aan de nabestaande ter beschikking worden gesteld, door of namens wie de opdracht tot crematie is gegeven. Dit laatste is een verduidelijking ten opzichte van het huidige ‘die de zorg voor de asbus op zich neemt’.
De ruimingstermijn voor een asbus was twintig jaar, maar is nu teruggebracht naar tien jaar.

Verlof tot ontleding
Het aangewezen formulier bij dit verlof komt te vervallen.

Balsemen
Het balsemen of conserveren van een lijk (anders dan in de Wet op de orgaandonatie is voorzien) is en blijft verboden.
De uitzonderingen hierop voor ontleding en naar het buitenland zenden van het lijk blijven, net als nu, bestaan.
Een nieuwe algemene uitzondering op het verbod tot balsemen of conserveren wordt gemaakt voor een conserverende werking die ten hoogste tien dagen effect heeft (thanatopraxie). Thanatopraxie mag alleen als duidelijk is dat er geen orgaandonatie plaatsvindt.
Nabestaanden mogen beslissen of de overledene zal worden gebalsemd. Alleen als de overledene nadrukkelijk als wens te kennen heeft gegeven dit niet te willen, moet deze wens zoveel als mogelijk worden gevolgd.
De samenstelling en het gebruik van de middelen bij thanatopraxie, als ook de opleiding voor thanatopracteurs wordt voorlopig aan de praktijk overgelaten. Gaat dit niet goed, dan kunnen er vanuit de overheid nadere regels worden gesteld.
Thanatopraxie mag niet plaatsvinden of worden voortgezet als er aanwijzingen zijn voor een niet-natuurlijke dood of als zo’n dood niet kan worden uitgesloten.

Mr. K. Been
11 december 2009
JOU advisering: jou@ziggo.nl